Tussen 1942 en 1944 hebben ongeveer 400.000 Nederlanders hun huizen moeten verlaten onder meer in verband met het aanleggen van verdedigingswerken, zoals de Atlantikwall langs de westkust. Nog eens zon 300.000 onderduikers verbleven in noodonderkomens bij andere gezinnen. Vanwege het naderende oorlogsfront werden in de herfst van 1944 bovendien circa 450.000 anderen geëvacueerd.
Een groot deel van hen was afkomstig uit de omgeving van Arnhem, dat in september als gevolg van de geallieerde luchtlandingsoperatie Market Garden totaal onbewoonbaar was geworden. Op 17 september 1944 doorkruisten meer dan 3000 transport- en zweeftoestellen het Nederlands luchtruim. Twee Amerikaans luchtlandingsdivisies landden tussen Son en Veghel en ten oosten van Grave, de Britten streken neer aan weerszijden van de spoorweg Arnhem-Utrecht bij Wolfheze en Heelsum. Het doel van de geallieerde troepen was het veroveren van de Rijnbrug bij Arnhem. Veel burgers waren, al dan niet door de Duitsers gedwongen, naar veiliger plaatsen gevlucht. Ondanks de oorlogshandelingen hadden de meeste Arnhemmers echter besloten in hun stad te blijven, al vreesden zij voor nieuwe gevechten. Op last van de Duitse Wehrmacht werd de gehele zuidelijke Veluwezoom in staat van verdediging gebracht, wat betekende dat zowel Arnhem en Oosterbeek, maar onder andere ook Renkum, Heelsum en Wageningen geëvacueerd moesten worden. Vanaf 23 september dienden ongeveer 150.000 mensen hun huis te verlaten. Hoewel uit de richting van Oosterbeek nog geluiden van gevechten hoorbaar waren, werd op het moment van de ontruiming in Arnhem zelf niet meer gevochten. Het ergste gevaar leek voorbij en daarom kwam het bevel de stad te ontruimen toch nog vrij onverwacht. Maar er moest rekening worden gehouden met een geallieerde tegenaanval.
Ondanks de weerstand bij veel inwoners om huis en haard te verlaten, kwam de volksverhuizing aarzelend op gang. De meesten gingen te voet of op fietsen zonder banden, met de weinige spullen die meegenomen konden worden in karretjes of kinderwagens. Sommigen vervoerden zich met paard en wagen, die door Veluwenaars ter beschikking waren gesteld. In verband met luchtgevaar moesten de evacués kleine groepen vormen en witte vlaggen meedragen. Velen hadden om die reden witte kleden omgeslagen of droegen witte hoofddoeken. Een grote groep ging wonen in het Openlucht Museum, anderen trokken verder noordwaarts en vonden onderdak in Apeldoorn of elders op de Veluwe, dat één groot opvangkamp leek. Niet iedere Arnhemmer verliet zijn stad, enkele honderden inwoners bleven illegaal in de stad achter. Anderen konden legaal in de stad blijven. Zo werd het Burgers Dierenpark niet geëvacueerd en kreeg het personeel toestemming de beesten te blijven verzorgen.
Al tijdens de eerste dagen van de geallieerde luchtlandingen zagen plunderaars de kans schoon hun slag te slaan. Na de evacuatie was Arnhem een spookstad geworden en ook toen vonden er veel plunderingen door burgers plaats. Maar deze incidentele plunderingen vielen in het niet bij de georganiseerde beroving van de stad door de Duitse bezetter. Veel van de geroofde eigendommen waren bestemd voort de burgerslachtoffers van geallieerde bombardementen op Duitse steden in het Ruhrgebied, zoals Düsseldorf en Essen. Ook uit andere plaatsen werd de bevolking vanwege de oorlogsomstandigheden geëvacueerd, zoals uit het dorp Groesbeek bij Nijmegen en uit Venlo, waarvan de bevolking op grote afstand werd ondergebracht. Hoewel de stad al op 1 maart 1945 was bevrijd, konden de inwoners pas begin september terugkeren naar hun huizen.