menu

Internering

Omdat de Nederlandse regering in Londen na de bevrijding massale volkswraak ('Bijltjesdag') op onder andere de gehate NSB’ers wilde voorkomen, had zij een snelle maar rechtvaardige rechtspraak voor collaborateurs met de vijand in het vooruitzicht gesteld. In het kader van de bijzondere rechtspraak werden in de eerste maanden na de bevrijding - in het Zuiden al sinds de herfst van 1944 - tussen de 120.000 en 150.000 mannen, vrouwen en kinderen op verdenking van samenwerking met de Duitse bezetter gearresteerd.

In afwachting van hun berechting door een bijzonder gerechtshof of een speciaal tribunaal werden zij opgesloten in ‘bewaringskampen voor politieke delinquenten’, die over het hele land verspreid waren. Als interneringskampen fungeerden kazernes, oude forten, fabrieken en scholen, maar ook de voormalige concentratiekampen Vught, Amersfoort en Westerbork.
Bevoegd tot het arresteren van vermeende collaborateurs waren de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) onder leiding van het Militair Gezag. Al tijdens de bezetting hadden leden van verzetsorganisaties die in de BS waren opgegaan lijsten opgesteld van aan te houden personen. Ook de reguliere politie werd ingeschakeld bij de opsporing, maar in veel plaatsen was haar positie omstreden in verband met haar rol bij de deportaties van Joden. De opsporing verliep niet vlekkeloos. Op grote schaal werden arrestaties verricht door mensen die niet of nauwelijks kennis van strafvordering hadden. Processen-verbaal werden dan ook meestal niet opgemaakt, dossiers werden vaak niet gevormd en evenmin werd onderzoek gedaan naar een redelijk vermoeden van schuld. Ook vonden onder invloed van de bevrijdingsroes misstanden plaats. Plundering van woonhuizen en beroving van NSB'ers kwam voor en wreed optreden was geen uitzondering. Ontsporingen kwamen op grote schaal voor, zoals het kaalknippen en met teer besmeren van ‘moffenmeiden’ en het in optocht meevoeren van (vermeende) collaborateurs.
Ook in de interneringskampen konden de gevangenen in afwachting van hun berechting soms blootgesteld worden aan vernederingen en wangedrag door de bewakers. In sommige kampen waren de omstandigheden aanvankelijk abominabel, zoals in het kamp aan de Levantkade in Amsterdam, in Vught en in de Cellenbarakken van het Oranjehotel in Scheveningen. Het aantal gevangenen varieerde van 200 tot 300 per kamp en al spoedig werd duidelijk dat de kampen niet berekend waren grote aantallen mensen behoorlijk te verzorgen. In kamp Westerbork stierven in de herfst van 1945 talrijke geïnterneerde zieken, kinderen en bejaarden door ondervoeding en de onhygiënische omstandigheden. Omdat het om zulke grote aantallen gevangenen ging, zou hun verblijf maanden zo niet jaren kunnen duren. Kritiek op de toestanden in de kampen droeg er aan bij dat de regering overging tot het drastisch verminderen van het aantal te berechten gevallen door het vrijlaten van de ‘lichte gevallen’. De bekendmaking van de eerste vrijlatingen vonden plaats in oktober 1945 en werd, vanwege de te verwachten bezwaren uit de samenleving, onder andere begeleid door de kerken met kanselboodschappen. In mei 1947 waren meer dan 100.000 geïnterneerden vrijgelaten.

Dit thema bevat 3 projecten