In Nederland werd het nationaalsocialisme vooral belichaamd door de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), die in 1931 was opgericht. De NSB was noch de eerste noch de enige rechts-extremistische partij. Al in de jaren twintig waren er kleine fascistische splinterpartijtjes opgericht en ook in de jaren dertig staken zij de kop op. Zij bestreden de democratie en vooral elkaar. De NSB, die geleid werd door ir. A. Mussert, probeerde zich verre te houden van het radicale strijdgewoel en presenteerde zich als een fatsoenlijke partij van bezorgde en respectabele burgers.
Behalve dat Mussert zich keerde tegen het parlementaire systeem sprak hij zich uit tegen de klassenstrijd en de verzuiling. Daartegenover stelde hij andere beginselen: solidariteit van alle volksklassen, een krachtig staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht en orde. Hoewel het NSB-programma geënt was op dat van Hitlers NSDAP was de beweging aanvankelijk niet antisemitisch en stond het lidmaatschap in het begin open voor Joden. In 1935 behaalde de partij bij de provinciale verkiezingen bijna 8% van de stemmen - het grootste electorale succes in haar bestaan. De partijaanhang bestond enerzijds uit liberale en conservatieve gegoede burgers, anderzijds uit werklozen, kleine middenstanders en boeren; arbeiders waren relatief ondervertegenwoordigd. In de tweede helft van de jaren dertig liep het ledental sterk terug en in verkiezingen bleef de partij steken op 4%.
De neergang van de NSB had onder andere te maken met het verzet van het verzuilde Nederland - sociaaldemocraten, liberalen en de kerken - maar hing ook samen met haar radicalisering. Naarmate de NSB zich openlijker achter nazi-Duitsland en het fascistische Italië opstelde, werd zij voor velen steeds minder aantrekkelijk. Het burgerlijk-fatsoenlijke element nam af, de partij werd openlijk antisemitisch, sloeg rancuneuze volkstaal uit en stelde zich steeds agressiever op. In de tweede helft van de jaren dertig waren haar leden steeds vaker betrokken bij relletjes en vechtpartijen op straat. De radicalisering van de NSB werd versterkt door M.M. Rost van Tonningen, die tot de partijleiding toetrad en meer dan Mussert ideologisch georiënteerd was op het Duitse nationaalsocialisme. Tijdens de Duitse bezetting zouden zij rivalen worden; Rost van Tonningen vertegenwoordigde de SS-richting en wilde Nederland laten opgaan in het Duitse Rijk, terwijl Mussert bleef geloven in nationale onafhankelijkheid en in 'Germaanse' samenwerking. Hoewel het de 'volkse', radicale stroming, waaruit later de Nederlandse SS zou voortkomen, is gelukt de NSB in Duitse richting te duwen, is de meerderheid van de partijgangers Mussert trouw gebleven. Zo wist de partijtop pogingen te verijdelen om haar Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie, een SS-koers te laten varen.
Zoals de meeste Nederlanders waren ook veel aanhangers van Mussert geschokt door de Duitse inval in mei 1940. Niettemin werden tienduizenden NSB'ers als vermeende verraders geïnterneerd, wat bij hen tot grote verbittering leidde. Na de capitulatie beschouwde de NSB de Duitse bezetting als een feit en ging over tot collaboratie met de bezetter - vaak met inzet en enthousiasme, soms aarzelend en niet zonder skrupules. Tot grote teleurstelling van Mussert installeerden de nazi's geen kabinet onder zijn leiding, maar werd de Oostenrijker A. Seyys-Inquart als Rijkscommissaris aangesteld om het bestuur over te nemen. Leden van de NSB werden wel ingezet bij de gelijkschakeling van Nederland: zij werden burgemeester, politie-inspecteur, ambtenaar en bevolkten de Vrijwillige Hulppolitie, de latere Landwacht. Ook vormde de NSB het reservoir voor onder meer de Waffen SS, waarvoor zich relatief veel Nederlanders - ruim 22.000 - aanmeldden. Wat hen behalve avonturisme vaak dreef was een afkeer van het communisme. Ongeveer eenderde van deze vrijwiligers sneuvelde aan het Oostfront.
Naarmate de Wehrmacht sinds eind 1942 op de slagvelden steeds meer nederlagen moest incasseren, nam de Duitse repressie in Nederland toe. Ook de weerzin van de bevolking tegen de NSB groeide, wat tot uitdrukking kwam in feller verzet en aanslagen op zowel prominente als gewone leden van de partij. De haat tegen de NSB zou na de oorlog onverminderd fel blijven. Direct na de bevrijding werden tienduizenden NSB'ers aangegeven, opgepakt en geïnterneerd in provisorisch ingerichte kampen. Op grote schaal kwam het vlak na 5 mei 1945 tot vernederingen en mishandelingen. Mussert werd na een proces gefusilleerd, Rost van Tonningen pleegde zelfmoord in de gevangenis. Ondanks uitingen van onverdraagzaamheid ten opzichte van kinderen uit NSB-gezinnen, slaagden veel ex-NSB'ers erin na hun bestraffing en reclassering een redelijk bestaan op te bouwen.