Interview 01, A.J. Volmer, Verplicht varen voor Koningin en Vaderland
A.J. Volmer (geboren 1923) monsterde als matrozenjongen aan op de VanRensselaer...
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bevonden zich talloze Nederlandse koopvaardijschepen in internationale wateren of in havens van de geallieerde bondgenoten. Op grond van de Vaarplicht (juni 1940 - februari 1946) werden koopvaardijbemanningen ter beschikking gesteld aan de geallieerde strijd, waardoor zij van de ene op de andere dag een soort frontsoldaten werden. Tot aan het einde van de Vaarplicht droegen de koopvaardijopvarenden bij aan de geallieerde oorlogsvoering door het verschepen van troepen, wapens, olie en andere grondstoffen onder de meest gevaarlijke omstandigheden.
De Nederlandse zeelieden, die als stoker, matroos of officier betrokken waren bij verschillende militaire invasies, stonden bijna voorturend bloot aan de dreiging van Duitse en Japanse torpedos en bommenwerpers. Meer dan 400 Nederlandse schepen werden tot zinken gebracht waarbij ca. 3.500 Nederlandse zeelieden omkwamen. Bovendien verkeerden zij jarenlang in onzekerheid over het lot van hun families in bezet Nederland.
Om de bijzondere oorlogservaringen van de koopvaardijveteranen niet verloren te laten gaan, zijn in 2009 met 9 representanten van deze groep vraaggesprekken gevoerd. Talloze onderwerpen passeren de revue: de relaties met NSB-gezinde bemanningsleden, de angst en machteloosheid aan boord, en de gevolgen van de vijandelijke bombardementen. Sommige veteranen betreuren het dat na de oorlog nauwelijks officiële erkenning bestond voor het aandeel van de koopvaardij in de geallieerde overwinning.