Interview 02, heropvoeding jeugdige politieke delinquenten
Meneer, geboren in 1924, groeide op in een gezin dat in de jaren dertig te maken...
Jeugd: Pa, ma, twee dochters (mevrouw was de jongste), eigen slijterij, allen werkten hard in het bedrijf, hadden alles wat zij nodig hadden ook tijdens de oorlog. Pa was nationaal socialist en lid van de NSB geworden voor de oorlog, was niet politiek actief. Mevrouw mocht doorleren (Mulo). Zij heeft nooit last gehad van het lidmaatschap van haar vader. Pa heeft via Duitse luchtmachtofficieren informatie doorgespeeld over razzia’s naar het verzet en heeft een joods echtpaar in huis gehad (ondergedoken).
Er werd reclame gemaakt door Nederland voor verpleegstersopleiding in het buitenland via het Croix Rouge Genève in verband met een tekort aan verpleegsters. Mevrouw heeft zich aangemeld (ca. 17 jaar), wilde graag verpleegster worden en naar het buitenland. Heeft de opleiding gedaan in Lochau en St. Wolfgang. Aansluitend heeft zij gewerkt in diverse ziekenhuizen, afhankelijk van waar zij naar toe gestuurd werd. Uiteindelijk is zij beland in Praag en heeft daar langere tijd gewerkt, eerst in een ziekenhuis, daarna in een barakkenkamp. Vervolgens is zij met een convooi van 1000 soldaten naar het front gestuurd en heeft daar gezorgd voor lichtgewonde jonge Duitse soldaten. Het ging haar aan het hart, dat deze jonge mensen eigenlijk alleen maar naar huis verlangden. Het verpleegwerk heeft zij met hart en ziel gedaan en heeft er geen spijt van gehad.
Toen de Russen dichterbij kwamen is zij gevlucht en beland in Linz; gewerkt in het ziekenhuis aldaar en in het lazaret. Vandaar is zij gevlucht naar de Amerikanen en heeft bij hen gewerkt in het 117 evacuation hospital tot zij gesommeerd werd naar Nederland te komen. Dit is in de periode mei 1945 tot februari 1946.
'In die tijd deed je als jong meisje wat je werd opgedragen', dus ging zij naar Nederland.
Na een reis van 3 weken in een goederentrein is zij via Eindhoven eerst in het opvangkamp in Weesp gekomen. Daar moest zij schroeven uitzoeken. Men vond haar te jong voor dit kamp en zij werd doorgestuurd naar de Van Eeghenstraat in Amsterdam, waar zij kort woonde met ca. 8 andere meisjes. De meisjes spraken niet met elkaar over hun verleden, zij deden niets. Vandaar werd zij naar Zandvoort gestuurd waar zij ca. 2 maanden heeft gewoond met ca. 10 meisjes en een zeer welwillende directrice. Zij kregen naailes en wandelden veel op het strand (het was zomer). In deze periode heeft zij haar moeder voor het eerst weer gezien. Na 2 maanden mocht zij naar huis, kreeg een mentor die haar snel een kantoorbaan bezorgde met een Joodse baas, die wist van haar verleden en daar geen probleem mee had.
Zij heeft nooit enige problemen als gevolg van haar verleden of haar vaders NSB lidmaatschap ervaren op haar werk, in haar oude woonplaats waar zij weer terugkeerde, met oude vrienden en bekenden. Alleen toen zij met haar man wilde emigreren naar Australië kreeg zij geen toestemming in verband met haar verleden.
Haar vader heeft in een kamp gezeten; heeft zijn staatsburgerschap en het stemrecht behouden. Hij voelde zich onterecht beschuldigd en heeft in 1956 zelfmoord gepleegd. Mevrouw wil graag rehabilitatie voor haar vader.
Mevrouw heeft ieder jaar grote moeite met 4 en 5 mei en kan dit zelf niet verklaren, omdat zij vindt dat zij niets verkeerd heeft gedaan met het verplegen van gewonde soldaten.