Soldatenkinderen, interview 01 (Deel 1), Oorlogsliefdekind
De geinterviewde is kind van een Nederlandse militair en een Indonesische moeder...
Volgens Kind_IND_13 heet hun vader E. van H. of G. (maar het kan ook zijn dat hun moeder het fout heeft herinnerd of dat dit slechts de fonetische weergave is). Kind_IND_13 is geboren 5 februari 1948 in Semarang, H.weg nr. X. H. is geboren 18 augustus 1949, eveneens op de H.weg.
Hun moeder (TFI, geboren 24 febr. 1924 uit niet onbemiddelde Chinese ouders) woonde in de Japanse tijd met haar ouders in Ungaran, ten zuiden van Semarang. Haar ouders waren tabaksverkopers. Vanwege de onveilige situatie op het platteland is het gezin naar Semarang verhuisd. Als later het huis in Ungaran verwoest blijkt, blijft het gezin in Semarang wonen. Moeder bezoekt de middelbare school (H.I.S.). Moeders ouders gaan uit elkaar en TFI blijft bij haar moeder wonen.
Kind_IND_13 en H. kennen hun Nederlandse soldatenvader alleen uit verhalen. Hij was lang voor Indonesische begrippen, hun oma zei dat er een speciale stoel voor hem in huis was. Hij zou in de ‘Tweede Brigade’ hebben gezeten, misschien als chauffeur. Hij zou ooit iemand aangereden hebben en daarvoor een tijdje in de gevangenis hebben doorgebracht. Vader en moeder hebben waarschijnlijk een relatie gehad van 1946 tot 1949 en in die periode ook samen gewoond, in het huis aan de H.weg, met Oma. Het buurhuis zou een bordeel geweest zijn (dripin). Na een miskraam hebben zij twee kinderen gekregen: Kind_IND_13 en H.. H. zat nog in de buik toen hun vader hen verliet. Vermoedelijk is dat rond het voorjaar van 1949 geweest. Zij denken dat er de eerste tijd nog wel een briefwisseling op gang is geweest, maar dat dat verzandde. Na het vertrek van vader is het gezin in Senjoyo terechtgekomen, volgens hen een soort opvanghuis voor armen van de gemeente Semarang. Moeder verdiende de kost als naaister, in een fabriek, en kookte eten voor anderen. De kinderen gingen naar school, H. ging bij de zusters van Gedangan op school (waar ook een weeshuis aan verbonden was, zie andere interviews), mede met financiele ondersteuning van een rijkere nicht. Kind_IND_13e en H. voelden zich minder ten opzichte van andere kinderen, omdat ze geen vader hadden. Daarmee werden ze gepest. Afkomst is voor Indonesiers belangrijk, volgens hen.
Hun moeder heeft ongeveer tien, vijftien jaar later een andere man gekregen, waarmee ze nog een kind kreeg. Deze man was goed voor hen en behandelde Kind_IND_13 en H. als zijn eigen kind. Maar ze hebben wel altijd de liefde en zorg van hun eigen vader gemist. Ze werden ook altijd ‘Hollander' genoemd, maar dat deerde hen niet. Ze hebben ook voordelen ondervonden, vinden hun eigen uiterlijk knapper door hun Nederlandse afkomst. Hun roodachtige huid en puntige neus zijn daarvan een voorbeeld. In de Suharto-tijd werd hun Chinese afkomst eerder als probleem ervaren. Hun kinderen noemen zichzelf wel grappend ‘oorlogsslachtoffers’ en zijn bij voetbal voor het Nederlands elftal.
Ze hebben wel overwogen te zoeken naar hun vader, maar weten niet hoe. Ze willen hem en zijn eventuele nieuwe familie ook niet in verlegenheid brengen door opeens van zich te laten horen. Ze hebben wel een naam, soldatennummer, brigadeeenheid (Tweede Brigade) en ook een oud adres. Dat heeft hun moeder hen ooit gegeven, en Kind_IND_13 heeft het in een Bijbel overgeschreven, zodat hij het niet als los papiertje kwijt kon raken. In zijn handschrift staat het als volgt genoteerd: XXXX