Interview 01
De geïnterviewde werd geboren in een calvinistisch burgergezin in Hillegersberg...
De geïnterviewde is op 21 januari 1922 geboren in een boerengezin in Buinen. Hij groeide op in Nieuw-Weerdinge. Het is een zware tijd voor de arme boeren in Drenthe en met hoop op betere tijden sloot de vader van de geinterviewde zich aan bij de NSB. De geïnterviewde werd lid van de Jeugdstorm. Hij noemt zichzelf een avonturier, geen idealist. Op achttienjarige leeftijd zag hij in Emmen een parade van de Waffen-SS. Hij is gefascineerd door de helmen en het marcheren en neemt zich voor om daar ook bij te gaan, maar zijn vader verbood het hem. Toch meldde hij zich uiteindelijk in Amersfoort bij de Waffen-SS. Hier werd hij gekeurd en op basis van blauwe ogen, blond haar en een minimale lengte van 1,75 meter toegelaten. Na een half jaar heeft hij er echter genoeg van en wilde de Waffen-SS verlaten, maar dit lukte niet. Zijn vader schrijft nog een brief naar meneer R. met daarin het excuus dat hij hem nodig heeft op de boerderij voor de voedselvoorziening van het leger, maar tevergeefs; hij heeft immers getekend voor de duur van de oorlog. Een kennis van zijn vader zit bij het verzet en bood een onderduikplek aan. De geïnterviewde herinnerde zich de dienstorder dat ouders van gedeserteerde soldaten zouden worden opgepakt en naar een concentratiekamp worden gestuurd. Hij heeft een executie van een deserteur meegemaakt en haalt het dus niet in zijn hoofd om te vluchten. Hij spreekt goed Duits en wordt tot ‘Ausbilder’, instructeur, in Den Haag aangesteld. Hij werd daardoor vrijgesteld van het oostfront. Tegen het einde van de oorlog werd hij nog een week naar Praag gestuurd om barakken te bewaken. Achteraf kreeg hij te horen dat de barakken gevuld waren met juwelen door de nazi’s gestolen.
Aan het einde van de oorlog werd de geïnterviewde door de Canadezen krijgsgevangen gemaakt en naar Harskamp gestuurd. Na vertrek van de Canadezen werd hij politiek gevangene onder bewaking van de Stoottroepen. Hij bleef daar tot 22 december 1945, om vervolgens naar interneringskamp Westerbork te worden gestuurd. Bij aankomst in kamp Westerbork trof hij zijn verloofde achter de typmachine aan. Wanneer hij op verhoor moet komen in Assen, adviseert zijn advocaat hem vooral spijt te betuigen. Dit doet hij en hij krijgt slechts drie jaar celstraf. Hij is de eerste Waffen-SS’er die voor het tribunaal komt in plaats van het Bijzonder Gerechtshof. Hij wordt in barak 67 geplaatst en weet zaalhoofd van de barak te worden. Wanneer hij voor zijn medegevangenen een herdenking voor Mussert organiseert, wordt hij nog een tijdje in de kampgevangenis gezet. Gevangenen van barak 67 worden gezien als de zware gevallen; hij mag niet naar andere barakken toe en moet overdag riet vlechten, wat hij verschrikkelijk werk vindt. Via zijn verloofde komt hij uiteindelijk als verpleger in het ziekenhuis van kamp Westerbork terecht, alhoewel hij helemaal niets van verpleegkunde af weet. Hij weet boekjes van een dokter te krijgen en deze bestudeert hij. Uiteindelijk weet hij het tot hoofdverpleger van de chirurgische afdeling, barak 3, te schoppen. Hij heeft een mentaliteit om niet bij de pakken neer te gaan zitten en zijn motto is: “Minnen heb je, plussen moet je maken.” Ook aan de sportwedstrijden in kamp Westerbork doet hij fanatiek mee; hij wordt kampioen hardrennen 800 meter en 2500 meter. Hij dacht dat de Joden naar werkkampen gingen. Maar in het kamp praat hij met mevrouw T. en hij vraagt haar te vertellen wat er nu precies gebeurd is in de oorlog; zij vertelt hem van de vernietigingskampen. Hij heeft nog drie foto’s van zichzelf in SS-uniform, maar verscheurt deze; hij zegt niet meer in het uniform gezien te willen worden van de mensen die Joden vermoord hebben.
Hij maaktte zich in zijn interneringstijd zorgen over zijn terugkomst in de maatschappij, maar dit blijkt na zijn vrijlating op 10 mei 1948 erg mee te vallen. Hij en de reeds ontslagen D. trouwden en hij werkte een aantal jaren als boer. Ook werd hij gevraagd door de voorzitter van een muziekvereniging om tambour-maître te worden. Op een gegeven moment beviel het boer zijn hem niet meer en kocht hij een café. Hij kreeg een zoon. In de jaren zeventig verkocht hij het bedrijf. Zijn zoon voelde er niets voor om het over te nemen en de geïnterviewde vond een grote investering, die nodig was om met de tijd mee te gaan niet zinvol meer. Hij werd bedrijfsleider van een slijterij. Zijn zoon werd soms geconfronteerd met het oorlogsverleden van zijn vader. Het beperkte zich tot opmerkingen. Thuis is het onderwerp geen taboe. Hij besloot nooit meer te stemmen, bang om weer voor een foute partij te kiezen.