menu

Dagelijks leven

Voor veel Nederlanders die niet door de Duitse bezetter vervolgd werden, ging het leven na mei 1940 in menig opzicht lange tijd gewoon door. Toch waren de veranderingen in het dagelijks leven onmiskenbaar. In de straten verschenen steeds meer Duitse soldaten, aanvankelijk nog niet massaal en op het platteland aanzienlijk minder dan in een stad als Amsterdam. De meeste Wehrmachtsoldaten waren ondergebracht in kazernes of scholen, sommigen woonden in bij particulieren.

Tegen de inkwartiering was niets te doen, want de bezetter kon woonruimte vorderen en deed dat op grote schaal. Andere Nederlanders kregen later in de bezetting eveneens onbekende gasten. Om aan de Duitsers te ontsnappen, doken vervolgden (Joden, verzetslui, mannen die zich aan de Arbeidsinzet onttrokken en geallieerde piloten) onder bij particulieren. De adressen van de onderduikgevers werden in kaart gebracht door verschillende verzets- en hulporganisaties, zoals de landelijk georganiseerde LO/LKP die was opgericht door Helena Kuipers ('Tante Riek') uit Winterswijk.
De oorlog betekende voor velen vooral schaarste en gebrek. Van hongersnood was, behalve tijdens de Hongerwinter 1944/45 in de grote steden in het westen van het land, echter geen sprake. In het eerste halfjaar van de bezetting maakte het land zelfs een periode van ongekende economische bloei door en kwam er een eind aan de massale werkloosheid. Maar de bezetting en de blokkade van de geallieerde mogendheden leidde al spoedig tot problemen in de voedselvoorziening. Om de schaarste zo eerlijk mogelijk over de bevolking te verdelen werd een distributiestelsel ingevoerd, dat al in de jaren dertig was voorbereid in het geval van een vijandelijke bezetting. Veel gevraagde producten als thee, koffie en rookwaren vielen als eerste onder de distributiebepalingen. Spoedig waren zij alleen nog als (vaak smakeloze) surrogaten verkrijgbaar. Naast het distributiesysteem ontwikkelde zich een zwarte markt. Fabrikanten, handelaren en ambtenaren probeerden bepaalde voorraden buiten het distributiesysteem te houden om daar voordeel mee te behalen. De Centrale Crisis Controle Dienst werd ingesteld om de illegale handel te bestrijden.
 
Behalve met de schaarste en de voedseldistributie kreeg ook iedereen te maken met het persoonsbewijs, dat eind 1940 door de bezetter verplicht werd gesteld. Iedereen moest het bij zich dragen en bij controle tonen. De aanvraagformulieren werden bewaard in de gemeentelijke bevolkingsregisters en bovendien op een centrale plaats in Den Haag. Door raadpleging van deze gegevens waren vervalsingen eenvoudig aan te tonen. Het persoonsbewijs bleek een belangrijk middel voor de Duitse opsporingsinstanties in hun strijd tegen de illegaliteit.
 
Er was nog een maatregel die voor iedereen gold: de verplichte verduistering. ’s Avonds en ’s nachts mocht er geen straaltje licht uit een huis schijnen. De maatregel, die de hele oorlog gehandhaafd bleef, was door de Duitsers ingevoerd om geallieerde bommenwerpers geen mogelijkheid te geven zich te oriënteren. Op de naleving van de maatregel werd toegezien door de Luchtbeschermingsdienst. In huis moesten alle vensters afgeschermd worden met overgordijnen, zwarte verduisteringsgordijnen of stroken verduisteringspapier. Er was geen straatverlichting en geen lichtreclame; fietsen en andere vervoersmiddelen mochten alleen een flauw, afgeschermd licht voeren. ’s Avonds heerste vrijwel complete duisternis en om nog iets te kunnen zien was er de ‘knijpkat’: een zaklantaarntje dat met eigen handkracht werd bediend, want batterijen waren schaars. In dagbladen en bioscopen werden campagnes gevoerd om het publiek te wijzen op het belang van de verduistering.

Dit thema bevat 18 projecten